Disney

Essay by ValeMira November 2014

download word file, 21 pages 0.0

"Turks fruit" - Jan Wolkers

1. Samenvatting

2. Waardering

3. Secundaire literatuur

Recensie 1

Schrijver

Wolkers, Jan

Titel

Turks fruit

Jaar van uitgave

1969

Bron

De Morgen

Publicatiedatum

23-07-2014

Recensent

Charlotte Van Hacht

Recensietitel

Fictief personage, écht bestaan

Taal

Nederlands

In het erotische jaar 1969 overschouwde Jan Wolkers zijn liefdesrelaties en typte hij Turks fruit uit. Samen met het naamloze hoofdpersonage, een nauwelijks verhulde dubbelganger van Wolkers, wordt de lezer verliefd op 'die kleine rooie', Olga.

Die rosse haren deelt Olga met Wolkers' laatste vrouw Karina Gnirrep (1946). Zij liep plagend met een bloem tussen haar billen door zijn werkkamer tot hij haar brullend vastgreep en haar kont kleine kletsen toediende. Een scène die Monique van de Ven en Rutger Hauer in de verfilming door Paul Verhoeven met overgave uitbeeldden. "Maar Jan sloeg niet zo hard als Rutger Hauer doet", zei Gnirrep daar later over. "Jan zei: 'Een beeldhouwer zou dat nooit zo doen want hij verpest daarmee de vorm'."

Toch leverde Wolkers' verhouding met Gnirrep slechts een paar fragmenten in het boek op. De obsessieve liefde die de beeldhouwer in het verhaal voelt, haalde hij bij zijn tweede vrouw, Annemarie Nauta (1937), met wie hij in de jaren vijftig een relatie heeft. Nauta is slechts achttien wanneer de veel oudere kunstenaar haar het hof maakt. De auteur is in de eerste plaats geobsedeerd door het figuur van zijn nieuwe vlam. "Jan vond alles mooi aan me. Ik had al heel snel de overtuiging dat mijn uiterlijk voor hem het belangrijkste was", zou Nauta er later over vertellen. Zij poseert voor hem, net zoals Olga dat in het boek doet en samen gaan ze naar koningin Beatrix kijken wanneer die een beeld van Wolkers onthult waarvoor Nauta model stond, een scène die Wolkers in het boek uitvergrootte.

Bezitterig In Brieven aan Olga bundelt Wolkers' biograaf Onno Blom de hitsige correspondentie tussen de twee terwijl Wolkers vijf maanden in Frankrijk doorbrengt. Hier zien we Nauta van onschuldig provinciemeisje uitgroeien tot de wulpse Olga uit de roman.

De twee trouwen, maar Wolkers heeft een bezitterig kantje. Hij verbiedt zijn geliefde het atelier te verlaten en wanneer aan de overkant van de straat een man in een telefoonhokje staat, is Wolkers ervan overtuigd dat hij naar Annemarie belt.

Uiteindelijk krijgt het meisje genoeg van de beklemmende relatie en verlaat ze hem. De pijn die Wolkers bij de breuk voelt, schreeuwt hij pagina na pagina uit in Turks fruit. Wanneer hij haar nog een laatste keer ontmoet nadat ze uit elkaar zijn gegaan, neemt hij hun gesprek in het geheim op, als voer voor zijn roman.

Aan het einde neemt Wolkers op de meest wrede manier afscheid van zijn personage: Olga sterft aan hersenkanker. Hij verklaart Olga's beslissing om hem te verlaten ook als een begin van haar aftakeling. Voor deze laatste passage, waarbij hij de schim van zijn oude geliefde in het ziekenhuis bezoekt, putte Wolkers inspiratie uit de dood van dichtster Ida Sipora Schaake (1935-1964). Schaake was een goede vriendin van de schrijver en hij maakte haar doodsstrijd van dichtbij mee. Daardoor kon hij de gevolgen van kanker minutieus beschrijven. "Uiteindelijk heeft Jan me uit zijn leven geschreven", zei Nauta over het einde. "En dat heb ik hem lang kwalijk genomen."

Identikit Olga Stabulas voornamelijk gebaseerd op Wolkers' tweede vrouw Annemarie Nauta.

Leeftijd Jong, maximaal een jaar of twintig, al wordt dat nooit gespecificeerd.

Kenmerken Mollige wangen, rode haren en in de ogen van het hoofdpersonage een perfect lichaam dat bezaaid is met sproetjes.

Recensie 2

Schrijver

Wolkers, Jan

Titel

Turks fruit

Jaar van uitgave

1969

Bron

De Standaard

Publicatiedatum

29-05-2009

Recensent

Marc Reugebrink

Recensietitel

Kneedbaar marmer

Taal

Nederlands

In deze rubriek speuren we naar romanfiguren met smaak voor heroïek en een hang naar het grote gebaar. Marc Reugebrink ziet in OLGA uit 'Turks fruit' een vrouw die is 'zoals een vrouw zou moeten zijn'.

Olga, de curverijke blonde, de Venetiaans blonde, de rooie Olga, de rooie duivelin, dat rooie mistige beest met haar mooie vlezige kont, Olga van de dieren. Het zijn maar een paar omschrijvingen uit Jan Wolkers' Turks fruit (1969) die ons de gestalte voortoveren van een vrouw die we sinds de verfilming uit 1973 vooral associëren met de toen nog piepjonge Monique van de Ven. Wie zich even de bloot rondhupsende actrice uit die film te binnen brengt, kan zich afvragen of zij wel werkelijk goed gecast was. Bij de vele wellustige beschrijvingen van Olga's klaarblijkelijk prominente achterwerk in het boek, lijkt dat van Van de Ven in de film er wat magertjes bij af te steken. Er bestaan naaktfoto's van Wolkers' latere (en laatste) vrouw Karina die dichter benaderen wat er in Turks fruit beschreven staat: beeldhouwersbillen, zou ik zeggen - waarmee ik bedoel: een achterwerk waarmee een beeldhouwer uit de voeten kan, iets met massa en volumes. Kneedbaar marmer.

Het heeft iets ongerijmds om van het personage Olga een heldin te willen maken. We leren haar immers alleen kennen door de ogen van de niet geheel van machismo gespeende ik-verteller, die veel gemeen lijkt te hebben met de auteur. In de film was het Paul Verhoeven (die nog nooit een film maakte zonder ergens een blote borst) die in beeld bracht wat we zagen.

Olga is altijd bereid, en als ze haar regels heeft, biedt ze onvervaard haar poep aan. Ze komt klaar als je alleen nog maar naar haar wijst en zelfs in een verkrachtingsscène blijkt het hoogtepunt haalbaar. Daarenboven: ze weet uit een appel en een ei een driesterrenmaaltijd te toveren. Ze maakt haar eigen kleren. Ze geeft de indruk een toegewijd, sexy vrouwtje te zijn met wie de ik-verteller goede sier maakt bij ander manvolk, dat in haar buurt dan ook onmiddellijk verandert in een roedel jankende reuen. Alles ter meerdere eer en glorie van de ik-verteller, zo lijkt het.

Maar ze verlaat hem. Zomaar. Er wordt in het boek gesuggereerd dat het misschien vanwege haar later aan het licht komende hersentumor is dat ze zo ogenschijnlijk zonder reden vertrekt. Maar er is ook een andere mogelijkheid. Die houdt verband met het feit dat haar beschikbaarheid iets is wat uit haarzelf lijkt te komen. Dan is wat de ik-verteller in Olga vooral liefheeft en celebreert haar vrijgevochtenheid, haar onafhankelijkheid van rolpatronen die in 1969 (en ook in 1973) nog volop in de samenleving voorhanden waren. Ze is naar de mores van die tijd 'schaamteloos' in haar vitaliteit en in haar seksualiteit. Dat dat de harige baviaan in de verteller goed uitkomt, is mooi meegenomen. Maar haar beschikbaarheid duurt maar zolang zij ervoor kiest.

Je zou kunnen zeggen dat Wolkers met Olga een nieuw rolmodel voor de mei '68-generatie introduceerde, een waar zelfs de toenmalige feministen nog niet helemaal aan toe waren: de vrouw als Naturmensch, thuis in haar door geen traditie ingesnoerde lijfelijkheid en daar met volle teugen van genietend. En ook: er volop gebruik van makend. Daarmee werd ze (nog het meest in de gedaante van Monique van de Ven), zeker in Nederland, de voorloopster van een hele generatie jonge vrouwen waar menig man zijn tanden stuk op zou bijten.

Niet dat Olga in Turks fruit een ongecompliceerd personage is - integendeel. De verziekte relatie met haar moeder, haar panische angst voor kinderen en nog andere zaken maken Olga in het boek van meet af aan tot meer dan enkel een flat character dat gemakkelijk als symbool ingezet kan worden. Ook het feit dat Wolkers in zijn boek (op een nogal nadrukkelijke manier) de levenslust en seksualiteit gepaard laat gaan met verwijzingen naar dood en verrotting, is problematisch. Het is ongetwijfeld de calvinist in Wolkers, die hij nooit helemaal wist om te brengen, die aan elk paradijselijk en zinnelijk genieten paal en perk stelt. Of hij daarmee ook in morele zin kanttekeningen wilde maken bij zijn eigen personages valt echter te betwijfelen.

Als lezer kun je moeilijk anders dan van Olga houden als van een vrouw die is 'zoals een vrouw zou moeten zijn': een in en uit zichzelf levend wezen dat zich in volledige vrijheid geeft, uitlevert, bindt zelfs, zonder zichzelf daarbij ook maar een moment te verliezen. Kneedbaar marmer, dat van jagers gejaagden maakt.

Recensie 3

Schrijver

Wolkers, Jan

Titel

Turks fruit

Jaar van uitgave

1969

Bron

Leeuwarder Courant

Publicatiedatum

23-05-1970

Recensent

Anne Wadman

Recensietitel

Gemengd leesbericht : voornamelijk Jan Wolkers

Taal

Nederlands

Jan Wolkers is, na een tijdelijke, misschien meer ogenschijnlijke koersverandering-in-het-meer-objectieve Horrible Tango, met Turks Fruit weer op de van ouds bekende, laten we het noemen autobiografiese toer gaan draaien; in de lijn dus van Kort Amerikaans en Een Roos Van Vlees, - al wil ik niet een zelfherhaling suggereren, verre van dat. Het woord "autobiografies'' dan natuurlijk met alle mogelijke voorbehouden omringd, want of dit verhaal, deze liefdesgeschiedenis met tragiese achtergrond en droevig einde, zich helemaal in een historiese werkelijkheid heeft afgespeeld ja of nee, gaat ons als lezers geen bliksem aan. En toch is het moeilijk de zich hierachter verschuilende problematiek te ontwijken; misschien is dat één van de redenen waarom close-reading-promotor Jaap Oversteegen zich in zijn dissertaatsie over de éénmaal door hem en anderen tot het Ware Literaire Heil uitgeroepen struktuur-analieze zo behoedzaam en pijnlijk schuchter uitlaat. Voor een wáár kloosriider immers mag een autobiografisch werkstuk niet als zodanig erkend en geëtiketteerd worden, omdat bij wijze van spreken de draad tussen leven en werk is doorgesneden, terwijl de arme mens, gedachtig aan het feit dat de geest gewillig is maar het vlees zwak, geneigd blijft het werk te zien als een regelrechte weerslag van de historiese werkelijkheid die er achter staat, en het te beoordelen in vergelijking tòt die historiese werkelijkheid. Ik voor mij blijf liever een voorzichtige koers varen de à ndere kant uit: laten we zeggen dat Jan Wolkers, anders dan (misschien) in Horrible Tango, met Turks Fruit weer eens in de pseudo-autobiografiese bus heeft geblazen, en daarbij aannnemen, als hoogste koncessie, dat de ''ik'' in dit machtige en bij tijden aangrijpende verhaal een gefingeerde persoon is, die misschien bepaalde trekken met zijn schepper gemeen heeft. Laten we hem ''Iks'' noemen.

Beestachtig gelukkig.

Turks Fruit beschrijft het enkele jaren durende huwelijksgeluk van Iks met de Vrouw Olga (tot en met haar dood, enkele jaren na de scheiding, aan een hersentumor). Ik schreef Vrouw ekspres met een hoofdletter, in de hoop dat deze kan dienen als een kort, voldoende begrip van Olga''s kwaliteiten. Wolkers - Iks doet dat in 19 hoofdstukken van ieder ongeveer 10 bladzijden - ieder onder een eigen tietel die een soort verrassing herbergt: wat zou hij dà à r nu weer mee bedoelen, - de tietel van het boek zelf, voor zover niet dubbelzinnig bedoeld, wordt pas op bl. 211 geopenbaard, in een heel klein, maar misschien in wezen wel heel belangrijk detail.

Wolkers heeft zich daarbij niet al te zeer bekommerd om de klassieke eis tot handhaving van onzekerheid omtrent de afloop. Al uit de eerste zin weten we dat het verkeerd is afgelopen met Iks'' liefde: "Ik was aardig in de rotzooi terechtgekomen nadat ze bij me weggegaan was". Deze zin bepaalt de toon van het hele boek, - we weten meteen dat het direkt is en zonder omhaal, op de man af. Een grote Liefde (zeker wel een der grootste uit onze literatuur, althans een der autentiekste), doordrenkt, vanaf het begin, met het gif van het afscheid, de breuk, de ontoereikendheid, de ondergang, de nederlaag. Het is een adembenemend relaas, niet het minst door de perfekte, bij alle schijn van improviseren toch geraffineerde dosering die de schrijver ten aanzien van het informaatsiemateriaal, vanuit een natuurlijk, soms bijna primitief aandoend proportsiegevoel, weet toe te passen. Kompleet met zinvolle herhalingen, toespelingen op later, halve en driekwart-aanduidingen; tot en met het zoeken van een verklaring voor haar plotseling verdwijnen uit Iks'' leven, dat nergens in breedvoerig psiechologies gerafel ontaardt.

Het verhaal hier navertellen heeft geen enkele zin - de waarde ervan wordt trouwens in hoofdzaak bepaald door de toon en de vertelwijze, en dat métier is bij Jan Wolkers in goede handen. Hij is een meester in het lanceren van snijdende plastiese formules: de minnaar van de schoonmoeder: "een krombenig donkerbehaard brok schrootbaviaan" (131), maar.. "Later merkte ik dat het een heel kinderlijke man was met een plompe fantasie" (132); "En zo kwam ik op die verkankerde regendag in mei in de trein te zitten door die natte groene troep heen naar Alkmaar" (143, na haar weggaan); over de overleden schoonvader, waarvan Iks zegt dat hij "zich in zijn graf om zou keren. Het was eruit voordat ik bedacht dat hij met zijn as in een urn zat" (147), over de helleveeg van een schoonmoeder: "Ze had een telegram gestuurd en de teef was meteen gekomen om het jong naar het nest terug te slepen" (197). Dicht hieraan grenst Wolkers'' meesterschap in de terloopse satirieke hatelijkheid: over een Amerikaanse evangelist: "Hij schudde zijn hoofd en bleef wijs. Want je kan toch niet meteen met napalm gaan gooien" (17), "Velzen, die supermarkt van de dood" (28), de prachtige tirade tegen de "marxistische tuinkabouters" (89), zijnde dit de bekende beeldhouwkunstwerkjes in Amsterdam in de dertiger jaren, en, niet de minst aardige, die op bijzoek van Hare Majesteit bij het openen van een gebouw: We zagen haar even later over het terrein lopen, bij de vijver verpozen en wuiven leek het wel naar de pelikanen op het eilandje. En ik geloof waarachtig dat ze terugknikten met die stofzuigerzakken. Misschien kwam dat ook omdat hare majesteit weer iets wilds met veren op haar hoofd had. Dat ze een soortgenoot in haar meenden te herkennen. En toen kwam ze onze kant op. Olga stond als een boegbeeld naast me met driekwart van haar borsten op het presenteerblad van haar torselet. Maar toen de stoet zwarte mieren met hun koningin vlakbij was, gingen ze in een grote boog om ons heen" (96).

Men treft in dit boek dan ook rake persoonskarakteristieken aan; daar is niet alleen de prachtige schoonvaderfiguur en zijn duivelse tegenspeelster, Olga''s moeder, maar ook de in die "sfeer van verdriet, wanhoop en wantrouwen" opgegroeide dochter Olga "met al die vreemde, gekke, lastige, lieve en wilde dingen" (127), maar, later, ook met "haar stomme, slordige leven, haar zuipen en nachtbraken" (119). Soms zoekt Wolkers het echter het ook in de goedkoopte, dan wordt het grof, zo over de karnavalsgangers op Aswoensdag "met aangekoekte plekken rond hun gulp van de opgedroogde witte vloed" enz. (33), Olga''s borsten als "die magnifieke gewelfde voorgevels" (54), een meisje terug uit Italië met een kind "dat kennelijk door een Intaliaanse visser met schubben en bloed van tonijnen in zijn schaamhaar ergens in het schemer op het strand tussen Genua en Napels gemaakt was" enz. (58); over het vrijen in de vrije natuur: "of je ogen werden bijna uitgepikt door een grutto omdat je kwakkie bij het voor het zingen de kerk uitgaan in zijn nest schoot en tussen de in schutkleur uitgevoerde eieren wegzakte" (75); weinig smaakvol ook dit, over het zoontje van de medeminnaar: "Het jongetje dat naast haar zat was invalide. Het was een soort mongooltje met biovakantieoordachtige gebaren" (142).

- - Ik vraag me trouwens in gemoede af, of ook het al te kwistig strooien met woorden als lul, kut, pik en hun al of niet 3 letterige ekwivalenten (b.v. op blz. 13, 39, 41, 53, 57) niet een klein beetje het doel (laat ons zeggen: tegengif tegen te veel vertedering, maar ook uiting van wrok, verdriet, haatgevoel) voorbijschiet. Het is soms of Wolkers'' schrijfdrift geen maat weet te houden. Op enkele plaatsen leidt zijn "entoesiasme" tot onduidelijkheid. Op bl. 199 is men geneigd aan te nemen, dat het Olga is, die in die arabiese stad uit desolaatheid ''s nachts de stad inrent "met alleen maar haar slipje aan en een bh" (met de gevolgen van dien), later, op bl. 205, blijkt het de teosofiese vriendin te zijn geweest.

Hoe dan ook, Turks Fruit is een boek als een oordeel, als een vloek, een boek van een ongekende bezetenheid en verantwoordingsdrift. Een boek hard als de sodemieter, hartverscheurend soms, maar tegelijk tot tranens toe vertederend. De beste samenvatting wordt geleverd door de op bl. 108 geciteerde brief van een vriend: "Jullie leefden beestachtig gelukkig, en daar is gewoon een eind aan gekomen".

Komedie van de dood.

Jan Wolkers: Wegens sterfgeval gesloten. Commedia della morte. Meulenhoff Amsterdam 1963, 2de druk 1965. 55 blz., f. 2,50.

Met Wolkers'' proeve van een toneelstuk Wegens sterfgeval gesloten, al jaren in mijn bezit, kan ik moeilijker overweg. Ik weet niet of het ooit gespeeld is; of het prakties bruikbaar is, betwijfel ik, al was het alleen maar vanwege de voor zo''n kort stuk vereiste cast, die behalve een 15 personen (w.o. engelen) ook nog vraagt: een aap God en een aantal "Uit de dood opgestane families". Wat die aap betreft heeft de auteur er zelf al iets op gevonden; op bl. 42 staat: "de auteur geeft slechts toestemming om dit stuk te spelen aan het gezelschap dat hem de rol van de aap toebedeelt" - er is dus nog één man in Nederland die wel voor aap wil spelen - en daarmee zijn we dan meteen zo''n beetje in the heart of the matter aangeland: een satiere, die tekstueel wel lekker in de mond ligt, die hier en daar, gesteld men ziet kans op een realistiese of meer simboliese entoeraazje, kompleet met graven, modder, doodkisten, engelen, bazuingeschal des oordeels, ook nog wel als spektakelstuk effekt zal kunnen maken, die naar mij voorkomt ook wel een attraktieve gedachte als achtergrond heeft: het laatste oordeel gaat. aldus besluit God (een heer in een grijs pak met een roos in zijn knoopsgat), niet door, de reeds opgestanen gaan weer het graf in, alleen de aap mag blijven om de hele Geschiedenis zich nogmaals te laten voltrekken, zodat een van de engelen teleurgesteld kan konstateren:... "daar zitten we weer voor een paar miljoen jaar mee opgescheept" en God-zelf kan verordineren: "Het is niet goed dat de aap alleen zij"... Maar als geheel dacht ik is deze komedie toch wat aan de gemakkelijke, goekope kant. "Het laat zich bijzonder moeilijk serieus nemen, maar daar wordt misschien wel iets op gevonden". aldus W.A.E. van Propria Cures, geciteerd op het omslag. Ik ben het daarmee wel eens; maar er staan in ieder geval een heleboel mooie gekke dingen in, zo over de opgestane familie Post, vader, dochters en twee moeders; toch weer niet uitgehaald wat erin zit.

Waar is de antikrist gebleven?

Heere Heeresma: Hiphiphip voor de antikrist. Uitg. Contact, Amsterdam, 2de dr. nov. 1969, 118 bl., f. 6,25.

Met Heere Heeresma heb ik na zijn beide pittige kleine romans Een dagje naar het strand en De vis en de verhalenbundel Bevind van Zaken (deze drie tans in een f. 11,90 kostende omnibus verenigd) geen kontakt meer gehad. Ik ben nooit zo dol op zijn werk geweest als vele anderen, maar dat zal aan mij gelegen hebben. Nu ik Hiphiphip heb gelezen, begin ik te vrezen dat het niet aan mij heeft gelegen. Maar dat kan ook best weer aan mij liggen, ik bedoel die vrees. En zo ziet u weer eens hoe moeilijk het krietiese leven is.

Nu is Hiphiphip niet niks. 1 maand na de eerste (okt. ''69) verscheen de tweede druk, en achterop deze lees ik dat dit boek de publieksprijs heeft gekregen (in de vorm van de "zwarte roos") "voor zwarte humor, science fiction, magie, grand guignol en sick joke", - en dat is óók niet niks. Ik had alleen graag wat meer over die prijstoekenning willen weten, teneinde niet alleen mijn gebrekkige kennis op het gebied van "Zwarte humor, science fiction, magie, grand guignol en sick joke", maar ook mijn kennis van het ''publiek'' wat te verdiepen: hoe en waar sprak welk publiek zich voor deze zwarte roos uit?

Maar goed, ik wil aan Heere Heeresma''s kwaliteiten en reputaatsie niet tornen. Hij staat overal in en is overal bij, en niemand minder dan Roman Polanski heeft hem verfilmd. Hij kan natuurlijk ook wel schrijven, hij weet uitstekend situaatsies te tekenen, met harde krassende pen, en rake vervreemdingseffekten te kreëren. Hij beschikt over een bizarre fantasie. Maar ondanks alles vind ik niets aan die hele ''antikrist'', geen moer, en dat echt niet alleen omdat de ''antikrist'' waarvan de tietel gewaagt, nergens te vinden is of hij moet zich gelijk de deugd bij Woutertje Pieterse, achter het papier verscholen hebben. Dat is het precies: ik vind er niks aan. Het boeit me niet. Het raakt me nergens. Het is me te vrijblijvend. En het is me ook nog te moeilijk. Ik heb, ondanks 2 x lezen, geruime tijd nodig gehad om te ontdekken waar het over ging, en tot de konkluzie te komen dat Heeresma in dit met veel witte of halfwitte paginaas gezegende boekje, gesitueerd misschien in Amerika, een vrij willekeurige kolleksie personaazjes heeft bijeengebracht, die in wezen niets met elkaar te maken hebben, maar zich niettemin voortdurend op onduidelijke wijze met elkaars onduidelijke zaken bemoeien, b.v. omdat ze om onduidelijke reden onder één dak wonen. Er is een oude man, Senior genoemd, een vrouw van 45, Martha geheten, 2 jonge mensen Carl en Libre, broer en zuster (maar misschien in figuurlijke zin?). dan 2 bedienden, Manfred en Just, een achterlijke jongen Lóh, die voortdurend op een schommel zit en voorwerp van het sadisme der andere is of schijnt, en dan nog, maar niet in het huis, maar in de stad wonende, de joodse boekhandelaar die Cocco heet en die zowel met de jonge Libre als met de oudere Martha vreemde arglistige seksuele relaatsies onderhoudt of zulks schijnt te doen. Carl is misschien homo, Libre misschien een soort nimfomane, in ieder geval een soort hoofdpersoon, die anoniem wellustige brieven schrijft. En op de laatste bladzij, als ik het goed begrepen heb, ruimt Senior, de ouwe in zijn jachtkostuum, tijdens een feest voor Martha met behulp van een gasslang en een Ronsonaansteker de hele reutemeteut op - alleen Lóh, de schommelende idioot, overleeft de ramp, maar zelfs daarvan ben ik bij gebrek aan informaatsie niet zeker. Ik ben van niets zeker, al viel mijn oog wel eens op een knap en suggestief voor me neergezette gekke of groteske situaatsie. Misschien zijn zulke boeken te moeilijk voor me. En daarin delf ik dan met ootmoet het onderspit voor het Publiek, dat er wél raad mee wist. - Fluistert daar iemand dat deze recensent blijkbaar geen oor heeft voor de popkunst? Misschien is het inderdaad dà t. Maar een mens kan nu eenmaal niet overal bij zijn.

Recensie 4

Schrijver

Wolkers, Jan

Titel

Turks fruit

Jaar van uitgave

1969

Bron

Vrij Nederland

Publicatiedatum

20-12-1969

Recensent

Fons Sarneel

Recensietitel

Van de verstikkende vader naar de gruwelijke schoonmoeder : Turks fruit van Wolkers, een liefdesgeschiedenis die dreigt scheef te zakken

Taal

Nederlands

Turks Fruit, de nieuwe roman van Jan Wolkers (Meulenhoff, Amsterdam) is een boek dat er bij tweede lezing een beetje beter komt uit te zien dan een op het eerste gezicht, maar dat wil nog helemaal niet zeggen dat er hier sprake is van een meesterwerk. Niemand riskeert zoveel meligheid als een romanschrijver die zijn stof bij voorkeur aan familiale toestanden ontleent, en de kleine variatie die Wolkers zich ditmaal permitteert, helpt daaraan geen moedertjelief: juist bij tweede lezing blijkt die meligheid erger te zijn dan men eerst had gedacht. De bedoelde variatie bestaat hoofdzakelijk hierin dat de grote vijand niet meer een vader is maar een moeder, om precies te zijn een schoonmoeder. Ik ga niet nog eens uit de doeken doen dat vaders bij Wolkers figuren zijn die verstikkend of steriliserend inwerken op het jongere leven. Ook als hij er aardig tegen doet, zoals in Terug naar Oegstgeest zijn ze een schoolvoorbeeld van wat René Gysen in Komma eens ooit heeft onderscheiden als rechts: autoritair, conservatief, reactionair, levenverpletterend, aarts-vaderlijk. De tragedie of, voor wie het graag koel houdt, de vergissing in haast alle romans en verhalen van Wolkers is dan dat het eigenlijk de vader had moeten zijn die doodgaat, maar dat het in de stompzinnige realiteit nu eenmaal de oudere broer is (met zijn gebalde vuist) die het loodje legt. Identificeert men daartegenover, met Gijsen, links met moederlijk, d.i. levengevend, levenvooruithelpend, dan blijft het verwonderlijk dat juist moeders in dit werk altijd zo'n mistige indruk maken, alsof het bij voorbaat vaststaat dat hun bestaan vergeefs is naast zoveel zwart en compact vaderschap. Wie zich uit Kort Amerikaans herinnert hoe mistroostig het goede mens met haar pannetje erwtensoep door Leiden dwaalt, zal wel begrijpen wat ik bedoel als ik zeg dat althans dit links bij Wolkers door en door vermiezerd is, of was. Interessant is daarbij het incidentele optreden van een zusje, meestal een pesterige meid, solidair met de vader, haar broer kleinerend waar ze maar kan. Er zijn ook wel een paar verhalen te vinden waarin de wraak zich keert tegen haar, en dan niet tegen de vader zoals gewoonlijk. Het Tillenbeest, het eerste verhaal uit de eerste bundel van Wolkers, is er meteen al een goede illustratie van, hoe zij daarbij door de schrijver vergelijkt wordt, en ook hoe daarbij het puur familiale aspect verbleekt. Uit die hoek komt de afschuwelijke schoonmoeder waar Turks Fruit het nu ineens van moet hebben. Verwijder dit monster uit de roman en wat overblijft is een scheefgezakte liefdesgeschiedenis die veel te droevig eindigt om zo kwaad te mogen beginnen. Uit de meest moedwillige Cremer effecten van het begin zakt die geschiedenis dan weg naar de sentimentaliteit van het melodrama. Een academie-student leeft een aantal jaren 'beestachtig gelukkig', zoals een getuige het uitdrukt, met het rossige meisje Olga, maar hij raakt haar kwijt aan anderen, en als hij haar terugvindt raakt hij haar nogmaals kwijt, maar nu aan de dood, want ze sterft aan een tumor in de hersenen. Dat is op zichzelf een roerend verhaal, zoals het (in het nette natuurlijk) geschreven kon zijn door Marie Koenen, die immers voldoende sentiment kon produceren om het volstrekt willekeurige van zo'n verloop aan het kritieke oog te onttrekken. Ook Wolkers doet hier en daar wel een beetje nodeloos dik, verwonderlijk overigens bij iemand die indertijd zo zuiver en trefzeker, zo achteloos bijna, begonnen is als hij, maar vals sentiment is toch zeker niet zijn voornaamste middel geweest. De futiliteit van het gebeuren heeft hij verlegd naar de zwarte figuur op de achtergrond, de boze vrouw die eerst haar man met wellust naar de andere wereld helpt en het vervolgens niet laten kan, haar moordende activiteit te richten op het jonge geluk. Wolkers verzuimt niet, zelf de aandacht van zijn lezers te richten op iets onwerkelijks in haar, waardoor ze 'n verschijning uit 'n sprookje lijkt; meer stiefmoeder dan moeder of schoonmama, en 't is niet helemaal in evenwicht daarmee als hij anderzijds alles doet wat hij kan om toch haar realiteit geloofwaardig te maken, waarbij hij soms z'n toevlucht neemt tot de karikatuur, alsof hij er zelf ook niet zo erg in gelooft. Hij heeft het niet gemakkelijk met haar gehad, dat blijkt wel bij een tweede lezing, als de diepere bedoelingen die hij met haar heeft, al een beetje duidelijk zijn. Kinderwagen Het komt erop neer dat ze met haar lelijk karakter en haar beschamende relaties de ziekte incarneert die het bestaan, en niet alleen dat van haar dochter, daarvoor is ze te duidelijk voorgesteld als abjecte zakenvrouw, in de kiem heeft aangetast. Als haar dochter uiteindelijk sterft, gebeurt er dus meer: het vat niet alleen de particuliere levensloop samen, maar evengoed de gang van het universele bestaan. De krachttoer van het boek, zeg maar gerust de geforceerdheid, zit hierin dat al dat lelijks uiteindelijk gedragen moet worden door het stiefmoederlijk monster met haar eneäaan de kanker geofferde borst. Hoofdstuk V zegt dat al definitief:'En dan zie ik dat het die kankerborst is vol verrotting en gif die ze mijn lieveling tussen de lippen stoot.' Dat is dan nog maat het begin van de lange geschiedenis van toenemend bederf en verval in Olga, zonder reserve beschreven in zijn lichamelijke uitingen, maar met dezelfde onbarmhartigheid in zijn psychologische verschijnselen. Dat de schoonmoeder daarbij het tegendeel is van het links-moederlijke, en dat ze in werkelijkheid de reprise is van, maar nu in het afzichtelijke, het geperverteerde, van wat tot nog toe was voorgesteld als vaderlijk, blijkt nog het allermeest uit Olga's pathogische angst voor zwangerschap, haar al van jongs af door haar moeder ingeprent met de suggestie dat een zuigeling een moeder de borst af-eet. En dat leidt dan weer tot scènes met een kinderwagen (nota bene een geschenk, en praktisch het enige, van haar moeder, die er ook niets mee beginnen kan)waarin Olga de gipsen geesteskinderen van haar academie-student naar de grachten zeult, heel vermakelijk op zichzelf, maar in het grote verband nogal akelig, vooral voor wie in de tweede helft van het boek de eilende moet aanzien met die eierstokken, toch al zoiets gênants om bij een vrouw aan te denken. Die scherpe concretisering van alles in Olga wordt nog benauwender door 't verhaal van drie achtereenvolgende beelden van haar. Er is er een met een kind en dan lijkt het wel of heel haar houding erop gericht is dit kind terug te stoten in de grond. Er is er vervolgens een zonder kind, een vrije plastiek met een opening waarin precies een kind zou hebben gepast. Ten slotte is er een met een kat, en plotseling verschijnt een gebaar alsof ze 'een lief kindje in haar armen heeft'. Vergeefsheid is in die reeks samen met de verschijning van niet-gerealiseerde mogelijkheid, en allebei hebben ze betrekking op vergeefsheid van niet-gerealiseerd leven, kennelijk niet alleen van Olga, die in het boek als 'rooie duivelin' verschijnt, om het te verlaten met de artificiële tooi van een rode pruik, het enige protest dat nog mogelijk is tegen de dood, voorzover het natuurlijk niet het boek zelf is. Als zodanig respecteer ik Turks Fruit, maar het gebaar is dit keer niet vrijgebleven van geforceerdheid. Dat zit hem voornamelijk in de vervelende figuur van de drakerige schoonmoeder. Misschien dat Wolkers het zelf ook wel zo heeft aangevoeld, want als tegenmaatregel zie ik hem, in scherpe tegenstelling tot zijn concentrerende manier van doen in Horrible Tango, zijn best doen zijn relaas weer open te werken door toevoeging van allerlei details in gevaarlijk losse verbinding met de centrale machinerie. Het zijn voornamelijk uitbreidingen van dierlijke aard, een hele cataloog van bergeenden, katten en zelfs een muis met een trauma, die iedereen natuurlijk allang bij Wolkers had verwacht. Niemand komt bedrogen uit, en zeker komt er niemand iets tekort, maar de verrassing is er wel een beetje af, nu het er iet zo dwingend meer uitziet (vergelijk nog maar eens Dominee met strooien hoed)en het, misschien daardoor juist, gemakkelijk een indruk maakt van overdaad, soms van overbodigheid. Dat hij zijn materiaal handig weet te spreiden, dat hij mooie rijmpjes verbergt (de brakende hond in hfdst.VII en de brakende beeldhouwer in hfdst.XII, in analoge situaties, het is maar een voorbeeld), dat hij diezelfde rijmen ook onopvallend aanbrengt in de geschiedenis van het concrete verval (de dodenwake bijvoorbeeld, hfdst.IV), dat hij zelfs zeer geslaagde grapjes waagt en daarmee wat opruiming maakt onder de compactheid in het centrum van het boek, het helpt toch eigenlijk niet aan de fundamentele onevenredi

Bronvermelding

Hacht van, Charlotte . Fictief personage, écht bestaan. De Morgen. 23-07-2014. Bezocht op 12-11-2014

Kruse, Lucas. Turks fruit. Uittrekselbank. Bezocht op 11-11-2014

Wadman, Anne. Gemengd leesbericht : voornamelijk Jan Wolkers. Leeuwarder Courant. 23-05-1970. Bezocht op 12-11-2014

Reugebrink, Marc . Kneedbaar marmer. De Standaard. 29-05-2009. Bezocht op 11-11-2014

Sarneel ,Fons. Van de verstikkende vader naar de gruwelijke schoonmoeder : Turks fruit van Wolkers, een liefdesgeschiedenis die dreigt scheef te zakken. Vrij Nederland. 20-12-1969. Bezocht op 16-11-2014